-
Fiscaal partnerschap (standpunt KG: 202:2024:13)
Ik ontving een juridische vraag van een van onze belastinginvullers om hier te plaatsen:
Mijn vraag gaat over het standpunt KG: 202:2024:13 fiscaal partnerschap op grond van art. 1.2 1e lid, onderdeel d, Wet IB 2001 en woning. Hier staat het volgende:
Art. 1.2 Uitbreiding en beperking partnerregeling
1. In aanvulling op artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen en:
d. die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of op grond van een recht van lidmaatschap van een coöperatie;
Vraag
Is voor de toepassing van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel d, Wet IB 2001 vereist dat sprake is van een eigen woning, als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001?
Antwoord
Nee, artikel 1.2, eerste lid, onderdeel d, Wet IB 2001 vereist niet dat de gezamenlijke woning een eigen woning, als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001, moet zijn.
Verwijzing naar Art.3.111. 1e lid
Hierin staat het volgende:In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen als bedoeld in artikel 1, onder l, van de Wet op de huurtoeslag, of een gedeelte van een gebouw, een schip of een woonwagen, met de daartoe behorende aanhorigheden, voor zover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van:
a. eigendom, waaronder begrepen economische eigendom, of een recht van lidmaatschap van een coöperatie, indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn partner de voordelen geniet, de kosten en lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner grotendeels aangaat;
b. een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik dat de belastingplichtige op grond van erfrecht heeft verkregen, indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige de voordelen geniet en de kosten en lasten op hem drukken.
Mijn vraag:
In de laatste zin van de beschouwing staat: gelet op het bovenstaande is het voor fiscaal partnerschap voldoende dat beide belastingplichtigen eigendom hebben van dezelfde woning (die geen eigen woning hoeft te zijn als bedoeld in art. 3.111 1e lid).
Het ontgaat me volledig wat hiermee nu wordt bedoeld, waarom was dit standpunt nodig, wat staat er nu eigenlijk. Graag op B2 taalniveau.
2 reacties
-
Redactie Kennisnetwerk 3 september 2025 om 10:32
Top, dank je wel!
-
Redactie Kennisnetwerk 3 september 2025 om 10:32
Hoi, dit standpunt zit op een uitzonderingssituatie. Ik schets je hieronder in een voorbeeld in welke situatie het standpunt bijvoorbeeld van belang is:
Stel een woning is eigendom van A (voor 60%) B (20%) en C (20%). Als B en C er in wonen dan is het voor hun géén eigen woning in box 1 omdat ze samen niet meer dan 50% hebben. Ze zijn echter wel fiscaal partner omdat ze samen een woning in eigendom hebben.